Enkele decennia geleden was er wat zacht kunstaas betreft weinig op de markt. Als je al een twistertje en enkele kleuren van de culprit shad kon vinden in de hengelsportzaak was je de koning te rijk. De laatste 10jaar echter is het roofviswereldje als het ware overspoeld met kunstaas uit de V.S.
Amerikaans zacht kunstaas is echter voornamelijk ontworpen om op black bass en stripers te vissen. Hoewel er leuke en goed vangende kunstaasjes bij zitten, duurde het niet lang of de eerste Handige Harry’s starten met het vervaardigen van Europese varianten. Kris Brems is één van de creatievelingen die startte met het gieten van zacht kunstaas om gericht mee op snoekbaars, baars en snoek te vissen. Peter de Kock van Hengelsport De Kock zag het potentieel en zette Kris er toe aan om er een bedrijfje van te maken. Zo werd Art Baits geboren.
Via de winkel van Peter vinden de ontwerpen van Kris een publiek. Vele verwoede snoekbaars vissers zweren bij Kris’ Rumble.
Deze drie standaards kregen al vlug gezelschap van zacht kunstaas dat door Peter en zijn Pro Staf Team ontworpen werden.
Peter zelf tekende voor de move vertical. Deze shad vond zijn weg niet alleen naar het zoet water…..
Intussen is ze het favoriete kunstaas voor vissers die Denemarken en Noorwegen bezoeken op zoek naar Kabeljauw en heilbot.
Ook de vertical move is van Peter’s hand. Een mooie v-tail shad met een super drijvend staartje, ideaal om langzaam, soms zelfs statisch mee te vissen op licht stromend of stilstaand water.
Sven Vervloesem, dubbel kampioen snoekbaarsvissen ( NKS ) tekende voor het ontwerp van de intussen razend populair geworden Sven Shad. Verticalen, diagonalen, of werpend vissen met heel lichte loodkopjes, het maakt niet uit, dit is gewoon een super vangertje.
Wout Wouters ontwierp de wout shad, een super kunstaasje dat tijdens de wintermaanden al vaak het verschil maakte.
Nico Molkens en Bart Mylle hielpen Kris Brems om enkele zachte swimbaits fijn te tunen; groot snoek kunstaas zoals de Creeper en de Art-Beast waarmee al talloze metersnoeken over de meet getrokken werden.
Wil jij ook graag met een prachtige vangst op de foto? Test het kunstaas van Art Baits op jouw favoriete water en wie weet.
Laat ons mee genieten van je vangst, voeg je foto toe aan de vangstberichten van Hengelsport De Kock.
De Kock Hengelsport
Plaatsvondel 11
3272 Testelt
België
Tel : 0032 13/785885
Fax : 0032 13/785886 Bezoek ook de website en webshop op: www.hengelsportdekock.be
We hebben eindelijk weer internet, dus weer een verhaaltje van ons.
Jouke Timmer, zijn vrouw Dinie, Linda en ik (Raffie Cordes) zijn nog steeds in het mooie Zweden. We zijn op tour door dit geweldige land om onze nieuwe accommodaties te bekijken en 1 of 2 dagen kort te vissen. Het doel hiervan is om te weten wat je de sportvissers kan aanbieden, als wij een visreis aanbieden, willen we er ook zelf eerst geweest zijn, zodat we weten waar we over spreken en kennen we de mensen met wie onze gasten te maken krijgen.
Vandaag was onze laatste dag bij Dromstuga en Sjosunda, 2 accommodaties die op maar 50m van elkaar liggen, direkt op steenworpafstand vh grootste snoekbaarsmeer van Zweden. Gisteravond zijn we wezen vissen van 18:00 tot 23:30, dat is het voordeel dat het hier erg lang licht blijft, we hebben wat leuke snoekbaars en snoek gevangen, geen spectaculaire vangsten, maar het weer is ook erg veranderlijk. Het weer is op dit moment erg onstabiel, zo is het 25 graden en verbrand je levend in de zon en 5 minuten later waait het en regent het, maandag was het storm, gisteren windstil en vandaag is de wind uit 4 verschillende hoeken gekomen.
Vandaag hebben we gevist met onze visgids Lars, van 11:00 tot 16:00, niet de beste tijd om te vissen. We hebben gevist op snoek, baars en snoekbaars, Linda ving 3 mooie snoeken en de andere groep NL-ers ving 18 snoekbaarzen waarvan de grootste 81cm is, want uiteraard zwemt deze weer. We zijn aan het trollen geweest met de Svartzonker pluggen, zijn druk geweest met verticalen (14 en 21 gram) met daarop de Sebile shads en de Powerbait Ripple Minnow 5” en hebben met aas gevist, dus zijn druk aan de bak geweest.
We hebben gevist met de Michtell Mag pro Lite met daarop de Spiderwaire Ultracast 14/00 en als hengel de Abu Garcia Rocksweeper en de Berkley Skeletor, topstokjes voor Zweden, als reel hebben we de Abu Garcia Revo serie.
We zijn weer lekker verbrand, zijn dus flink rood en zijn nu begonnen met inpakken, morgen gaan we naar Flottarvillan een Top accommodatie en geweldige visgronden ! Dit was de stek waar Marco Kraal 2 weken gelden 122 snoekbaarzen op 1 dag ving.
In de eerste hoofdstukken heb ik de eerste 50 jaren van de 20ste eeuw behandeld en nu wordt de periode 1950 tot 2013 aan een snoekkundig onderzoek onderworpen. Zeer waarschijnlijk zal ik nu nog meer het volgende probleem hebben: waar moet ik wel over schrijven en waarover niet? Omdat ik het snoeken in de praktijk en de ontwikkeling van de snoekvisserij in deze laatste periode van zeer nabij heel bewust heb meegemaakt, zal ik zeer waarschijnlijk vele toch wel interessante snoekzaken niet kunnen noemen. Want zeg nu zelf, een dikke halve eeuw Nederlandse snoekgeschiedenis past niet eens in een boek, laat staan in enkele A-viertjes. Genoeg daarover, laten we nu kijken hoe in de jaren 50 op Esox lucius werd gevist.
Tekst en foto’s Jan Eggers
Mijn eerste persoonlijke ervaring: alleen langs de oevers!
Begin 50er jaren viste ik nog niet op snoek maar wel op snoekvisjes. Zeer fanatiek zelfs want ieder aasvisje leverde minimaal 5 cent op en ik had soms Amsterdamse klanten die graag een dubbeltje voor een spartelend voorntje of kleine brasem neertelden. Ik woonde destijds in het mooie historische dorp De Rijp, midden in de waterrijke Eilandspolder. In deze veenpolder zat toentertijd veel snoek in het heldere water met veel waterplanten. Zowel lokale snoekvissers, met bijnamen als Beel, Hoedje, de Bakker, Tom Poes en Ekkie, als gastvissers uit vooral Amsterdam hadden vanaf 1 september haast ieder weekend wel snoekvisjes nodig en die ving ik dan meestal na schooltijd. Geloof me, als je op die manier je zakcenten kunt verdienen, leer je snel heel scherp en productief vissen. De reden dat ik juist op doordeweekse dagen mijn aasvisjes probeerde te vangen, had vooral te maken met het feit dat ik op zaterdag en zondag vaak mee mocht met die snoekvissers. Dat was gewoonweg feest en mijn moeder snapte er maar niks van. Met storm en regen de hele dag lopen te soppen in die kletsnatte polder, want goede regenkleding was er niet, is toch geen feest? Ik genoot er van! Sleepte met de emmer met visjes en het schepnet, rende weer naar een van de snoekvissers toe als deze een brul gaf of een hand op stak ten teken dat hij “hobbel had” of “dat er een op zat”, de vaktaal voor een aanbeet, en wachtte vol spanning dan op het aanslaan.
Dat ging echt niet zachtzinnig en de kleine snoeken werden zonder dril uit het water getild aan het eerst dikke gevlochten katoenen koord en wat later aan niet te dunne nylon. Was het een grote snoek, dan was het een kwestie van buigen of barsten want men viste hier toen met een zware bamboe hengel, liefst met koper in koper bussen, van 4 tot wel 6 meter lengte en zonder reel of molen. Ik heb destijds toch heel wat hengels en dikke lijnen zien breken. Vooral door verkeerd drillen. Rustig drillen was er eigenlijk niet bij, men wilde die snoek, die gegeten werd of geruild voor andere zaken, zo snel mogelijk op de kant hebben, dan kon je hem niet meer verspelen. Echt, het hebben van die snoek was hoofdzaak en iedere gevangen snoek ging mee. Het enige dat eigenlijk nooit kapot ging, was het koperen kettinkje tussen dreg en hoofdlijn. Ik heb nog een aantal van deze gebruikte snoektuigen, compleet met grote roodwitte snoekdobbers, groene of bruine lijn die wel 100 kilo trekkracht zou hebben ware het een dyneema lijn van dezelfde dikte en dan natuurlijk op het einde zo’n mooi koperen schakelkettinkje met enkele dreg. Van extra lood op de lijn om b.v. het aasvisje dieper te houden of de grote dobbers, soms wel 3 – 4 van die roodwitte boeien, minder weerstand te geven, had men nog nooit gehoord.
Snoeken was toen ook al zoeken en de meest gebruikte methode was het aasvisje vlak langs de oever slepen. Daar zat de snoek, tussen de waterplanten en dat je ze ook in het midden van de sloot kon vangen, kwam gewoon niet in je gedachten op. Omdat die slappe veenbodem trilde en de snoek door deze trillingen vaak de vinnen nam, bleef je ver dan de kant en juist daarom was een lange hengel ideaal. Je probeerde vooral “voor de wind te vissen”, dan zorgden de golven voor een natuurlijk transport van je dobbers met daaronder het aasvisje.
De sterkste visjes waren de ruisvoorntjes en de grondels en naarmate het kouder werd, kon je de gespeende aasvisjes weken lang in een grote ton of emmer goed bewaren. Je zou kunnen zeggen dat het snoeken me met de paplepel is ingegoten en ik heb alleen maar heel goede herinneringen aan die tijd. Ik mocht af en toe eens aanslaan, vooral als men gezien had dat een kleine snoek op het aasvisje gedoken was.
Op mijn 12e, dat was herfst 1955, ving ik geheel zelfstandig mijn eerste snoeken. Ik had van de centen die ik verdiende met het visjes vangen een vierdelige bruine bamboe hengel, jazeker, koper in koper, gekocht met daarbij behorend snoektuig en zelfs een beksperder en onthakingstang. Met een emmer vol aasvisje aan het stuur van de fiets ging ik naar een prima stek bij het Jagersbruggetje, enkele kilometers buiten het dorp omdat daar minder werd gesnoekt. Wat ik vurig hoopte gebeurde, vanonder een grote pol met waterlissen dook een snoek op mijn aasvisje en prompt was ik alle goede lessen van de snoek eerst het aasvisje te laten slikken, vergeten. Op het moment dat de eerste snoekdobber onder water schoot, ging mijn hengeltop met volle kracht omhoog en zag ik een snoekje van 45 tot 50 cm door de lucht zweven en op het gras terecht komen. Dat ik alles fout gedaan had, interesseerde me geen barst. Ik had helemaal alleen een snoek gevangen, was zo trots als een pauw en voelde me nu een echte snoekvisser. Een uurtje later ving ik er op precies dezelfde manier nog een die iets groter was en met twee dode snoeken aan het fietsstuur hangend, fietste ik later fluitend het dorp binnen.
Zo werd er toen door mij en vele andere snoekvissers al lopend langs de oevers van die vele poldersloten gevist. Natuurlijk waren er ook stukken land met een grote rietschoot of wilgenbomen of elzen langs de oever waar je dan niet vanaf de kant kon vissen. Die stekken bestookte ik vanuit de punt van het vederlichte bootje, type Oostzanerjol, waarmee je zelfs in de meest ondiepe prutsloten kon varen. Je trok het bootje tegen de wind in aan de rietstengels vooruit en deponeerde je aasvisje op de meest aantrekkelijke stekken. Zeer spannend deze manier van snoeken in dat wankele bootje en ik ben diverse keren overboord getuimeld, vooral als ik tijdens het drillen of landen mijn evenwicht verloor.
In deze periode ging ik ook vaak met de beroepsvissers, zoals Gerrit Kroon, Tinus Kieft en Nic Molenaar alias de Poolse Jood, mee in de Eilandspolder. Ik kon goed met ze opschieten want we kwamen elkaar vaak op het water tegen en ik leerde goede snoekstekken van hen.
Ze zeggen wel eens dat opvoeding en milieu vaak bepalend zijn voor je latere leven. Ik weet uit de praktijk dat de snoekervaringen in die periode opgedaan, mijn manier van snoekvissen heel veel jaren sterk beïnvloed hebben. Volgens mij zat snoek alleen maar in de oeverzone tussen de waterplanten en nergens anders. Ik denk dat ik tot mijn 27ste jaar praktisch enkel en alleen maar in de oeverzone gevist heb, als ik met levend aas ging vissen. Viste ik met kunstaas, en dan voornamelijk de spinner, kamde ik veel gerichter de oeverzone uit dan het midden van de sloten en plasjes. Dat het ook anders kon, leerde ik eigenlijk pas toen ik naar de kleipolders van West-Friesland verhuisde, maar daarover later meer.
Het landelijke snoekbeeld begin vijftiger jaren
Ik heb zojuist geschetst hoe ik samen met een aantal Noord-Hollandse snoekvissers in de 50er jaren mijn snoekjes ving. Dat wil echter niet zeggen dat deze manier van vissen representatief was voor geheel Nederland. Ik ben daarom maar weer in een aantal visboeken en hengelsportbladen gaan snuffelen om een iets algemener beeld te krijgen.
Het eerste dat je dan opvalt, is de opkomst van het vissen met de werphengel, met daaraan in vele gevallen ook het kunstaas gekoppeld. Eigenlijk is dat niet zo verwonderlijk want vooral door het verschijnen van de bijbel voor de vissers met de werphengel: “Flitsend Nylon” in 1950 van de al eerder genoemde Jan Schreiner, krijgt deze manier van vissen heel veel aandacht. Het waren de moderne sportvissers, die ook nog vaak de castingsport, het werpen in wedstrijdverband, beoefenden, die destijds het merendeel van de hengelsportboeken en artikelen in de visbladen schreven. Dat is nu nog steeds het geval. Zo krijg je snel meer aandacht voor de nieuwste ontwikkelingen op visgebied dan voor de al lang ingeburgerde technieken. Tegenwoordig lees je heel veel over jerkbait vissen, maar dat wil niet zeggen dat het merendeel van de snoekvissers daar dan mee vist. Je las in de 50er jaren heel veel over het vissen met kunstaas, vooral spinners, op snoek, maar ik weet zeker dat het overgrote deel van de snoekvissers op de “ouderwetse” manier met het levende aasvisje snoek ving.
Naast Jan Schreiner waren het vooral auteurs zoals W.L. Brugsma, vooral bekend door het pseudoniem Spinner, Frans Domhof, Cor van Beurden, Jan Stöpetie en Carel Vorstelman die in die periode steeds maar weer het plezier van het kunstaasvissen op papier zetten. Hierdoor kreeg je toch al meer een soort tweedeling in snoekend Nederland en dat zal zeker en vast tot de nodige spanningen tussen redactie en lezers en tussen redactie en uitgevers van hengelsportbladen geleid hebben. Als er in november 1952 een redactiewissel plaatsvindt bij De Hengelsportwereld, Jan Schreiner verdwijnt en Rein van Rutten neemt zijn plaats in, lees je: “Dat het nu eenmaal een niet te loochenen feit is dat het overgrote deel van de hengelaargemeenschap nog de “gewone” orthodoxe hengelwijze beoefent.” Vertaald naar het snoekvissen kun je stellen dat er destijds veel meer met het levende aasvisje gevist werd dan met kunstaas maar dat het merendeel van de artikelen over snoekvissen, over het vissen met kunstaas handelde. En wat ging Jan Schreiner nu doen? Die werd per november 1952 hoofdredacteur van De Sportvisser, een zeer interessant visblad dat tot april 1972 zou blijven bestaan. Als abonnee heb ik uit dit blad zeer veel geleerd op snoekgebied. Ik vind het doorbladeren van de nu ingebonden jaargangen eigenlijk een waar feest. Dit vanwege de herkenbaarheid van het vissen en de vele nieuwe materialen en technieken uit die periode.
Nieuw materiaal en een nieuwe moraal.
Tijdens dat bladeren in die oude jaargangen, kom je meer foto’s van grote snoeken dan van enige andere vis tegen. Van 30, 40 en 50 ponds karpers had men toen nog nooit gehoord. Kijkend naar de advertenties van de hengelsportzaken en de zich snel uitbreidende hengelsportgroothandel, zie je molens, hengels en kunstaas waar heden ten dage de verzamelaars intensief naar zoeken. Bij dezen een kleine bloemlezing uit wat ik vond.
Een Zwitserse Benora molen kostte in 1951 het astronomische bedrag van Fl. 49,75 en een 7 grams Flipper banaanplug mocht men voor Fl. 4,95 meenemen. Toch wel duur want voor het bedrag van 2 van die plugjes had men ook een paar gegarandeerd waterdichte Bata laarzen. In 1951 ving de toen 13 jarige Ronald Fenger met een spinnertje een snoek van 10 pond en 3 ons. Toen wist men nog niet dat deze helaas veel te vroeg overleden sportvisser later een groot castingkampioen zou worden en eigenaar van een hengelsportspeciaalzaak. Deze snoek was een baby vergeleken bij een van de grootste en zwaarste snoeken van Nederland waar in hetzelfde jaar een foto van werd geplaatst. De foto hing trouwens in hetzelfde dorpscafé met danszaal waar ik eind 60er jaren mijn vrouw wist te vangen. Deze 40 ponder, ik bedoel de snoek, werd niet met de hengel maar door een beroepsvisser uit Schermerhorn met een net gevangen, jammer!
In 1952 wordt de Rolls Royce onder de werpmolens, de Pelican 100 in Nederland geïntroduceerd en gekheid is niet nodig, het was een prima molen die wel Fl. 62,50 kostte. De Monti spinners van 7 en 10 gram zijn volgens groothandel S. Weinberg uit Hilversum de ideale spinners voor het polderwater omdat ze niet verzwaard waren. Had ik dat toen maar gelezen, dan had ik later minder verzwaarde spinners verspeeld. We zien nu de eerste Mitchell molens op de vaderlandse markt komen. De keuze op molengebied wordt groter want er zijn molens van DAM, Salmo, Ru-Mer, Hardy, Luxor, Ariston en Bretton te koop.
Over groter gesproken, ik was nogal verbaasd een foto van een Westfriese kanjersnoek van 130 cm en 25 pond tegen te komen. Gevangen was door ene Piet Winkelaar uit Hoorn, eind 1952. Ik zal deze vangstmelding van de langste poldersnoek zeker verder napluizen.
In de volgende jaren zien we niet alleen een aantal grote snoeken van rond de 20 pond in de bladen, helaas allemaal morsdood, maar ook meer artikelen met vragen hoe we de snoekstand op peil kunnen houden. Er wordt hardop gedacht over het verhogen van de minimummaat van 40 cm naar 50 en zelfs 55 cm. Er wordt geconstateerd dat de snoekbiotoop meer en meer verdwijnt en de waterkwaliteit achteruit gaat. We lezen dat het nu mogelijk is om met kunstaas gevangen snoeken onbeschadigd terug te zetten, dit in tegenstelling tot met het aasvisje gevangen snoeken. En dan komt de hamvraag in dit prima artikel van E. Blok van Cronesteijn: moet daarom dus het gebruik van levend aas verboden worden? Het antwoord is dat dit niet noodzakelijk is, vermits men zijn materiaal en onthakingsspullen aanpast en de snoekvisser de nodige voorzichtigheid in acht neemt. Echt een zeer belangwekkend artikel.
Trouwens, het redactionele artikel van Jan Schreiner in De Sportvisser van januari 1955 mag er ook zijn. Hij stelt in vrij stevige bewoordingen dat we roofbouw plegen op onze visstand door 10 snoeken mee te nemen en aan buren en vrienden te geven. Zo graven we ons eigen vissersgraf. We moeten niet alleen de watervervuiling bestrijden maar ook de vissers van de toekomst een andere moraal bij brengen. Men vist voor de sport en zet daarom de vis terug!
Dit is een keerpunt in de onze hengelsportgeschiedenis. Vanaf dit moment komen er steeds meer artikelen over bewuster vissen en niet iedere maatse vis de kop in slaan. Ik blijf het zeggen, we kunnen als moderne snoekvissers Jan Schreiner niet genoeg bedanken voor zijn kruistocht tegen het nutteloos doden van vissen in het algemeen en snoek in het bijzonder.
Even voorstellen…
Mijn naam is Pascal van Veen. Bij een aantal mensen misschien bekend, bij het merendeel waarschijnlijk niet. Vissen doe ik al sinds ik mij herinneren kan. In mijn jeugdjaren meegenomen door vaders en via de bekende weg, vaste stok, werphengeltje, made, voerkorfje, enz. Uiteindelijk terechtgekomen bij het roofvissen. Sinds de start van mijn roofvisvisserij, ook niet meer de behoefte om de andere visserijen uit mijn jeugdjaren voort te zetten. Sinds jaar en dag is het hier alles roofvis dat de klok slaat en dan met name de snoekvisserij. Een klein beetje afwijken naar baars en snoekbaars wil ik ook nog wel eens doen maar in grote lijnen draait het hier echt om de snoek.
Mijn bellyboat…
Zoals sommige misschien gelezen hebben in mijn verslag van de afgelopen vistrip naar Zweden, ben ik in aanraking gekomen met de bellyboat. Al jaren moet mijn vriendin het aanhoren, “Ik moet een bellyboat hebben om op de plas te kunnen vissen hier…”. Dit voorjaar eindelijk in zo’n ding terecht gekomen tijdens mijn jaarlijkse vistrip naar Zweden. Dat is dusdanig goed bevallen, bij thuiskomst direct achter internet gekropen en mijn eigen bellyboat aangekocht. Één dag voor de opening van ons snoekseizoen ligt hij op de deurmat en diezelfde avond begin ik met wat aanpassingen zodat ik in ieder geval mijn oude dieptemeter kan monteren. Verdere aanpassingen volgen nog. Op de openingsdag zit ik om 06:45 in mijn eigen bellyboat op “mijn” plassie en weet ik direct de eerste vissen te vangen.
De zandput…
Achter mijn huis ligt een leuke zandput met een aardig visbestand, voor zover ik nu kan zeggen. Het diepste punt van de plas zit zo rond de 11 tot 12m. In de avonduurtjes wil ik nog wel eens een poging doen vanaf de kant, op de momenten dat dit nog mogelijk is. Op het moment dat de planten echt beginnen te groeien is het haast geen vissen meer. Het water is vrij helder en staat daardoor al snel helemaal vol met waterplaten. Met een motorboot mag je hier niet vissen dus echt werk maken van dit water is vrij lastig. Maar nu heb ik een bellyboat! Zoals ik zei, de eerste vissen vanuit de bellyboat heb ik hier al gevangen. De kantvissessies die ik er in het verleden heb gedaan, hebben mij vissen opgeleverd tot iets over de 90cm. Vanuit de belly moet ik het tot nu toe doen met wat leuke 70+ vissen, de rest allemaal kleiner. Weet dat het gevaarlijk is om te zeggen maar ik weet zeker dat hier metervissen zwemmen! Grote baars(40+) heb ik er ook al gevangen. Je voelt hem al aankomen…
Mijn missie… Na de aanschaf van mijn bellyboat heb ik mij de volgende opdrachten gegeven.
– Nog dit seizoen moet ik op de plas een metervis zien te vangen.
– Uitvinden of er ook snoekbaars te vangen is.
Hoe vaak ik ga vissen op “mijn” plas, durf ik niet te zeggen. In de aankomende maanden moet het in ieder geval lukken om minimaal eens per week een sessie te doen. Zeker in de avonduren kan ik vaak wel een gaatje vinden om er een paar uurtjes op uit te trekken. De manier van vissen zal voornamelijk bestaan uit jerkbaiten en gooien met rubber. Om mijn 2e opdracht ook nog enige kans van slagen te geven, zal ik ook een verticaalhengel meenemen met wat shads. Door het vrij heldere water zal ik de eventueel aanwezige snoekbaars op dieper water moeten zoeken. Nou wil ik voor mezelf een beetje bijhouden wat ik allemaal uitspook en hoe ik het er vanaf ga brengen op “mijn” plas. Het leek mij daarom leuk om hier op de website, op regelmatige basis een verslag te doen van mijn vorderingen. Hierbij dus het eerste deel…
Tot nu toe…
De openingsdag van het seizoen lig ik dus om 06:45 met de hele handel te water en start ik met het verkennen van de plas. Klein beetje kijken hoe het diepteverloop is en waar er ondieptes/taludjes te vinden zijn. Ondieptes kan ik dus wel op me buik schrijven. Het is gewoon een vrij eentonige bak met water die langzaam afloopt naar een meter of 11-12. Hier en daar liggen wel wat grotere ondiepe platen aan de randen met de nodige plantengroei. Ik weet in ieder geval wat.
Ik parkeer mijn bellyboat boven 5m water en begin richting het eiland te smijten. Er ligt 1 eiland in “mijn” zandput. Al na een aantal worpen zie ik een volger met knappe afmetingen. Wat ik ook doe, versnellen, vertragen, stoppen… geen zin heeft de vis. Gewoon verder trappelen boven dezelfde diepte en de hele “diepe” kant van het eiland afvissen. Niets geen leven meer. Als ik een bocht maak rond de kop van het eiland en het ondiepe deel binnen trappel, gooi ik eens richting de kant van de put. Twee tikken en boem, hangen. Een kleine snoek heeft mijn kikker gegrepen en zorgt voor mijn Nederlandse bellyboat ontmaagding. Prima, je kan het maar gehad hebben.
Rustig vis ik achter het eiland verder boven ondiep water. Het water is hier niet dieper dan 1,5m met aan de ene kant het eiland, aan de andere kant de rietkragen die langs de zijkant van de put staan. Als ik zowat bij het einde van dit ondiepe stuk kom en weer rond het eiland moet draaien, vang ik nog zo’n dappere rakker. Beetje verder dobberen over dieper water, een ondiepe plaat aan de overkant bestoken, gewoon een beetje verkennen. Als ik deze ondiepe plaat rustig uitvis heb ik nog 2 vissen bijgevangen en besluit ik het water af te gaan. Wordt wel eens tijd voor een bak koffie en een broodje. Binnen een paar uurtjes weet ik in deze eerste sessie dus 4 vissen te vangen. Helemaal niet verkeerd dacht ik zo.
Een volgende sessie, op een avond later in de week, probeer ik wat te verticalen. Boven 9m water zie ik een hoop signalen op de dieptemeter dus ik probeer maar eens wat. Als ik dan nog een vis haak denk ik meteen aan snoekbaars… dit blijkt een baars te zijn. Overigens wel een heel mooi formaat. Mijn broer staat toevallig langs de kant met de streamerhengel te smijten dus ik trappel een stukje terug zodat hij een foto kan maken.
Trappel nog wat in de rondte en verspeel nog een snoekje. We gaan aan de koffie! Volgende keer weer nieuwe kansen.
Zal proberen om wekelijks een verslag te doen van de vorderingen in mijn missie. Deze week ben ik zeker nog te vinden op “mijn” put dus in ieder geval…
Reageren op het artikel van Pascal van Veen? Dat kan gratis op ons Roofvisweb Forum.
De periode 1940 – 1950. In 1940 komt ook de eerste druk van het zeer populaire, er kwamen 8 drukken van, boek “Beet!” van C.H. Geudeker uit. Maar op snoekgebied brengt het ons weinig nieuws, het vissen met een levend aasvisje is ook in dit boek de enige manier om snoek te vangen.
Tekst en foto’s: Jan Eggers
Natuurlijk werd er in de oorlogsjaren gesnoekt en werd de verhouding sport en beroep er niet beter op door het omstreden Pachtbesluit Visrecht 1941 dat door de Duitse bezetters ingevoerd werd. Dit besluit ging vooral over de hoogte van de pachtprijs en had meer voordelen voor de beroepsvissers dan voor de sportvissers. Een bijkomend voordeel voor de sport was dat ze inzagen dat ze zich beter moesten organiseren en dat het ledenaantal van zowel AHB als CNHV in deze periode snel groeide. In het februari nummer van De Nederlandsche Hengelsport staat niet alleen het Besluit van de Secretaris Generaal van de Departementen van Landbouw en Visserij en van Justitie tot regeling van de verpachting en de pachtprijzen van visrechten maar ook een interessant artikel over het hengelen met kunstaas.
We lezen dan over het vissen met lepels en dit wordt “lepelen” genoemd, ook al sleept men deze lepel 20 tot 30 meter achter de boot. Het vissen met de Marionet-swimmer krijgt de naam “swimmeren” en dan is er ook nog het spinnen dat niet zo populair is vanwege de kostbare, vooral Amerikaanse, uitrusting. Maar als je deze artikelen goed leest, merk je dat het vertrouwen in dit kunstaas toch lang zo groot niet was als dat in een aasvis.
We kunnen rustig stellen dat het overgrote deel van de snoekvissers nog precies zo viste als in het begin van deze eeuw en dat slechts enkele trendsetters met een iets dikkere portemonnee het met kunstaas probeerden. Ik schreef het net al, het was verheugend te zien dat de georganiseerde hengelsport tegen de verdrukking en onderdrukkers in groeide. Zo verdubbelde de oplage van De Nederlandsche Hengelsport zich in de oorlogsjaren van 13.000 naar 26.000 en dat was een goede zaak. Steeds meer clubs sloten zich aan bij de AHB en ze konden dan meteen hun verenigingsnieuws kwijt in het bondsblad. Veel verenigingen organiseerden ook snoekwedstrijden en ik ben bepaald niet geïmponeerd door de resultaten die ik zeer mager vond. Misschien is het wel zo dat er toen door sport en beroep teveel snoek geoogst werd, want destijds werd elke snoek de kop ingeslagen en meegenomen voor de pot.
Het normale leven na de oorlog begint langzaam .
Na de oorlog zag je langzamerhand het normale hengelsportgebeuren weer op gang komen. In De Ned. Hengelsport van november 194 kwam ik dan de eerste praktijkervaring over het vissen met nylon tegen. Naast de naam nylon kwam je als alternatief de naam “synthetisch silk” tegen. Er kwam weer advertenties van hengelsportzaken en kleine advertenties van sportvissers die hun goede laarzen wel wilden ruilen voor een spinhengel met molen en… er kwamen weer boeken over onze hobby en in het bijzonder de eerste specifieke snoekboeken. De schrijver van “De kunst van het “snoeken” was niet minder dan de nu meest bekende hengelsportauteur, Jan Schreiner. Omdat ik beroepsmatig, we hadden jarenlang de briefwisseling “Van Jan… aan Jan” in Voor en door DE VISSER, veel contact met Jan Schreiner gehad heb, weet ik dat hij tijdens een onderduikperiode de basis van dit boek en een andere klassieker, “De Polder in!” gelegd heeft. Hoewel het papier niet al te goed is, is dit 160 pagina’s tellende boekje qua inhoud van zeer goede kwaliteit.
Alle op dat moment bekend zijnde informatie over het materiaal en de technieken om mee te snoeken komt aan bod. Ook de levenswijze van de snoek en zijn leefgebied krijgen ruim aandacht. Konden we in eerdere visboeken lezen dat men de molens en reels onder de verzamelnaam ‘de rol’ rubriceerden, in dit boek vinden we ze in het hoofdstuk “De haspel”. En laten we tegenwoordig niet mopperen over Engelse namen, in 1947 had men het ook al over: back lash, stationairy drums, multyplicators, refined nylonsteel en wobblers.
Wat ik vooral apprecieer in dit boekje, en ook in de meeste andere boeken van Jan Schreiner, is dat hij je deelgenoot maakt van het plezier dat hij al snoekend beleeft. Hij laat je de praktijk zien en voelen en het wordt nooit een saaie technische opsomming van materialen en technieken. Voor het eerst legt een vissende schrijver nu uit dat roofvissen de trillingen van het kunstaas met de zijlijn kunnen waarnemen en dat zelfs een blinde snoek de spinner kan pakken. De voorkeur van Jan Schreiner voor relatief licht materiaal om grote vissen te vangen, zien we reeds in dit allereerste snoekboek en dat is later nooit meer anders geworden.
Jan Schreiner schreef op het einde van de veertiger jaren niet alleen over snoekvissen in genoemde boeken, hij was ook de hoofdredacteur van “ het eerste Nederlandse onafhankelijke tijdschrift gewijd aan de sportvisserij” dat de naam “De Hengelsportwereld” droeg. Het eerste nummer kwam uit in juni 1947 en daarin vinden we een boekbespreking van het eerste boekje dat specifiek aan het snoeken is gewijd, te weten “ Het Snoekhengelen” door W. de Jong. Vreemd genoeg schrijven alle samenstellers van lijsten met visboeken dat dit boekje in 1950 uitgegeven is, maar dat klopt dus niet. We lezen geen woord over het snoeken met kunstaas en alleen het snoeken met het aasvisje wordt uit de doeken gedaan. Op het einde van dit slechts 32 pagina’s tellende boekje vinden we “De TIEN GEBODEN van den snoeker” en daar zitten ook nu nog goede praktijktips bij. Als je beide snoekboeken uit die tijd met elkaar vergelijkt, zie je werkelijk een snoekwereld van verschil.
Naarmate we dichter naar de vijftiger jaren toe gaan, zien we meer en meer advertenties met spullen voor de snoekvissers in de bladen verschijnen. Daarbij komen we namen tegen van hengelsportzaken die deels nu nog bestaan. Graag wat namen? Dat kan en hier komen ze: Jos Peeters, Titus Blom, J. Lahr & Zn, Fa. A.P.a. Sciarone, Fa. S. Weinberg, De Pelikaan en… Nelis Vogel uit de 2e Tuindwarsstraat 8 in Amsterdam. Laatstgenoemde zaak in de Jordaan zou zich later ontwikkelen als de bekende groothandel Albatros Hengelsport. Trouwens, ome Ko van Hoorn uit de 1ste Jan Steenstraat 91 in Amsterdam adverteerde toen ook al met goede spullen voor de snoekvissers en levendige snoekvisjes.
Kanjers en kosten
Er is waarschijnlijk niets dat snoekvissers liever zien dan foto’s van grote snoeken. Ik heb eens een niet-vissende receptioniste van een bungalowpark waar veel snoekvissers komen daarover horen zeggen: “Al die snoekvissers zijn dol op snoekenporno. Als je ze een album met foto’s van grote snoeken laat zien, zie je hun ogen groter worden en heb je geen kind meer aan ze en kopen ze meteen de sportvisakte en vergunning.”
Vandaar ook dat met de komst van de commerciële visbladen het aantal foto’s van kanjersnoeken toeneemt. Om het inzenden van foto’s van grote snoeken te bevorderen, organiseerde het hengelsportblad “De Hengelsportwereld” een wedstrijd wie de grootste snoek van het seizoen zou vangen. Wie in de periode 1 december 1947 tot 15 maart 1948 de zwaarste, dus nu eens niet de langste, snoek ving, werd uitgeroepen tot “De Snoekkampioen 1948” en kreeg de prijs van 10 hele guldens. Dit geldbedrag werd gewonnen door sportvisser L.J. Veth uit Amsterdam die op 14 februari 1948 in de Spiegelplas een snoek van 23 pond aan een flinke voorn ving. De 2e plaats was voor de 20 ponder van K. Rinsma uit Leeuwarden.
Dat snuffelen in die oude visbladen levert naast grote snoeken nog meer interessante zaken op snoekgebied op. Iedere verzamelaar van hengelsportboeken gaat er van uit dat het eerste boek van Jan Schreiner, het eerder genoemde “De kunst van het snoeken” in 1947 verschenen is. Niet zo verwonderlijk als je op pagina 153 onder het laatste hoofdstuk Juni 1947 ziet staan. De waarheid is echter dat dit mooie Hollandse snoekboek, waarop men in juli 1947 voor het bedrag van Fl. 2,25 voor een gebonden exemplaar en Fl. 1,75 voor een gebrocheerde uitvoering, kon intekenen, pas in 1948 is verschenen. Zo schrijft uitgever Fa. A.J. Bronswijk in oktober 1947 dat de verschijningsdatum van dit boek door stagnatie in de papierlevering en bij het binden niet onbelangrijk werd verlaat. In januari 1948 wordt gemeld dat de afwerking nog steeds ernstige vertraging ondervindt maar in juni 1948 komt het dan eindelijk uit. De kosten bedragen nu Fl. 2.75 en Fl. 2,25. Carel Vorstelman schrijft in zijn recensie in oktober 1948 dat: “Het een boek naar zijn hart is, met grote liefde voor de natuur en een behoorlijke kennis van zaken geschreven. Al met al een boek dat elke sportvisser graag zal willen bezitten.”
Ruim 60 jaren later is de schrijver van dit artikel het nog steeds volkomen met hem eens. Dat ik nu al wat extra aandacht aan de boeken en artikelen van Jan Schreiner besteed, komt omdat ik hem de geestelijke vader vind van de moderne snoekvisserij in Nederland. Zowel op het gebied van de ontwikkeling van het vissen met kunstaas als enige jaren later zijn niet aflatende pleidooi om de snoek goed te behandelen en terug te zetten. Ik vind dat we hem daar als snoekvissers van deze nieuwe eeuw zeer dankbaar voor moeten zijn.
Op het einde van de 40er jaren wilde de regering de prijs van de z.g. Kleine Visakte, die men nodig had als men wilde snoeken, verhogen van Fl. 1,00 naar Fl. 2,00 per jaar en de AHB en het CNHV protesteerden daar fel tegen. Doch net als nu trok de Tweede Kamer zich daar weinig van aan en met een grote meerderheid werd deze verhoging aangenomen. Vanaf 1 januari 1950 bedroeg de prijs voor een Kleine Visakte 2 gulden en de prijs van een Hengelakte ging van 50 naar 100 cent.
Een Tamson molen, echt Nederlands fabricaat, kostte toen Fl. 29.50 en de Zwitserse Record, Staro, Fix en Metro molens waren vanaf Fl. 25,- verkrijgbaar. Een automatische hakenlichter en beksperder, onmisbaar voor iedere snoeker, had men voor 50 cent. De B & R Duro spinners met gevederde haak kostten destijds 70 cent per stuk.
De snoekkampioen van 1949 was de Hr. Willy Peeters uit Amsterdam met een snoek van 33 pond en 1 ons, of 16,6 kilo en een lengte van 121 cm. Deze op de foto ook zeer imposante snoek werd gevangen op 4 november 1948 in de Wieringermeer aan een kleine voorn en met een bamboe werphengel met 0,30 mm nylon op de molen.
Laten we daarmee de 40er jaren afsluiten en in een volgende aflevering eens gaan kijken hoe de snoekvisserij zich in de tweede helft van de 20ste eeuw verder ontwikkelde. Het leuke daarvan vind ik dat ik die ontwikkelingen met eigen ogen heb gezien heb. Ik heb zelf zeer bewust meegemaakt hoe niet alleen de technieken van het snoeken maar nog meer de mentaliteit van de snoekvissers t.a.v. het doden en meenemen van snoek in positieve zin veranderde. Daarover meer in het vervolg.
Vandaag wederom een fantastisch avontuur beleeft op de rivier met Frank, deze keer hadden we nog iets vroeger afgesproken als normaal en meneer stond al om kwart voor vier bij mij voor de deur. Ik was helemaal verbaasd want ik stapte net onder de douche vandaan en toen hoorde ik mijn mobiel beneden al overgaan terwijl we pas om vier uur hadden afgesproken. Wie Frankie een beetje kent weet dat hij nooit te vroeg is dus ik ging er dan ook van uit dat hij vandaag super scherp zou zijn.
We zouden vandaag even een ander stuk rivier pakken en ook werd er getrailerd op een ander gedeelte als normaal, enkele hellingen op de rivier zijn niet te gebruiken bij bepaalde waterstanden maar gelukkig weten wij er een hoop te vinden en dus is dat geen probleem. Dat Frankie scherp was bleek al op de eerste plekken want eenmaal aangekomen ving hij als eerste direct een mooie dikke vis die er wel zin in had. Hij liet Frank echt even alle kanten van de boot zien en natuurlijk zijn deze vissen super sterk zo in de volle stroming. Na een mooie dril kwam de vis boven en stond ik al klaar om hem te scheppen, de eerste mooie zeventiger van de dag was een feit.
Dat gaf natuurlijk een goed gevoel voor de rest van de dag, dat bleek ook wel want in dit gebied vingen we in zeer korte tijd nog een aantal zeer mooie vissen waaronder een aantal mooie zestigers en nog een dikke kneiter. Na een tijdje in dit gebied de boel uitgekamd te hebben werd het tijd om te gaan verkassen aangezien de aanbeten terug begonnen te lopen en er inmiddels ook wat mensen vanaf de kant stonden te gooien. Met dat soort dingen vind ik dat wij als bootvissers wel wat sociaal mogen zijn tenslotte is het voor ons vrij simpel om te verkassen en voor een kant visser niet, dat hoeft niet te zeggen dat je je moet laten wegpesten of kijken maar ach ik ben daar vrij makkelijk in en dus besloten we een stuk door te varen waar we weer lekker ons gang konden gaan.
Na een klein stukje varen kwamen we in een gebied waar we op de dieptemeter enorm veel activiteit zagen in de vorm van grote wolken witvis met daaronder enkele zeer mooie signalen tegen de bodem aan en dus kon het hier wel eens heel erg interessant worden. Snel werden de hengels gepakt en kon de elektromotor weer naar beneden zodat we eens snel konden bekijken of het hier ook om snoekbaars ging.
Dat ik er niet echt naast zat bleek al snel want in korte tijd vingen Frank en ik hier een respectabel aantal snoekbaarzen met wederom een aantal zeer mooi zestigers en ook weer een kneiter. De aanbeten waren hier zo verschrikkelijk hard dat je ze echt niet kon missen zelfs als je even niet op zat te letten want ik kreeg op een gegeven moment een aanbeet die voel ik nu nog zo hard. Het vreemde was echter wel dat we de dagen ervoor elke keer goed vingen op de lichtere kleuren shads zoals bijvoorbeeld de witte Splitbelly, vandaag echter kon je op de lichtere kleuren maar moeilijk vis vangen en deden de wat donkere kleuren het juist weer beter. De uitschieter van de dag was wederom de Berkley Splitbelly alleen nu was de donkere baars kleur zwaar favoriet.
Eigenlijk was het echt op enkele stukken dat ze op de vierkante meter lagen en kon je bij wijze van spreken gewoon rondjes blijven draaien achter het krib. Frank was zoals gezegd erg scherp en wist ook nog even een dikke kneiter aan de haak te slaan of toch niet? Shit na de aanslag bleef de vis gelijk tegen de bodem aanzwemmen maar helaas schoot de haak eruit, het mooie was dat we het signaal van de vis vlak voor de aanbeet zagen op het scherm en ik zei nog tegen Frank “dit is een hele dikke die hier ligt” en boem 10 seconden later was het raak maar helaas schoot de vis van de haak af. Dit was zeker een vis die naar de negentig centimeter ging en daar ben je dan wel even ziek van. Korte tijd later kreeg Frank zijn herkansing en ook hier ging het weer om een dikke vis al was hij niet zo groot als degene die hij verloor maar toch een goedmakertje.
Gedurende de loop van de middag visten we weer terug stroomafwaarts want de dag zat er bijna op. In een aantal kribben werd nog even een leuk aantal baarzen gevangen die vaak erg ondiep lagen, wij hoopten echter nog even tegen een dikke snoekbaars aan te lopen op dat ondiepe. Mijn bijnaam is niet voor niets gouddaantje en ik deed mijn naam weer eer aan want in een van de laatste vakken wist ik nog een mooie dikke kneiter te vangen die echt van het ondiepe af vol op mijn Splitbelly schoot. tussen al deze baarzen op het ondiepe lag dus wel degelijk nog zo’n dikke snorkel te wachten en wij hadden weten te vinden.
Helaas zitten er nog steeds maar 24 uur in een dag en kom je altijd tijd tekort, ook nu weer leek de dag voorbij te zijn gevlogen en was het alweer tijd om huiswaarts te keren. In een uitloper van de rivier zetten we boot op de spotlock en keken we onder het genot van een blikje terug op wederom een super dag. De spullen werden ingepakt en opgeruimd zodat we dat niet meer bij de helling hoefden te doen en het gas kon er weer op want dat mag hier gelukkig. hieronder nog een klein filmpje van de dag.
Tot de volgende River Time,
Daan Verbruggen
Kijk voor meer info en verhalen op het blog van Daan Verbruggen
Als ik s’avonds nog zit bij te komen van een mooie visdag gaat de telefoon over het is Frank. We bespreken nog even de dag en hoe goed en mooi het wel niet geweest was, ondanks de vermoeidheid heb ik toch al weer zin in een nieuw avontuur en dus vraag ik Frank of hij geen zin heeft om er nog een dag op uit te gaan. Ik was nog niet uitgesproken of de vraag was al “hoe laat spreken we af?”
Het plan was om wederom de rivier op te gaan en dat is voor ons best wel even een stukje rijden. Frank moet dan nog eerst naar mij toe komen dus dat werd weer een vroegertje want half vijf bij mij betekent dat die schele al om kwart voor vier moet gaan rijden. Als Frank aan komt rijden sta ik al te wachten en heb ik mijn spullen in de bus gelegd zodat alleen Frank zijn spullen er nog bij hoeft te leggen en we gaan weer op pad. Na een klein uurtje rijden komen we aan en zoals ik al gezien had op de site van Rijkswaterstaat stroomt de rivier als een wilde. Dat is in ieder geval al een goed begin want een stilstaande rivier ben ik niet fan van. Snel de boot te water en varen naar de eerste stekken waar we ons geluk weer gingen beproeven maar daar had ik alle vertrouwen in.
Op de eerste plekken werd de boot even op het elektronische anker gelegd zodat we beide nog even 1 extra hengel klaar konden maken zodat we konden vertikalen maar ook konden werpen. Zelf zat ik te vissen met mijn favoriete Abu Garcia Orenji en om te werpen had ik een skeletor klaar liggen, eigenlijk is die net even te hard maar omdat de rivier zo hard stroomde koos ik voor deze hengel omdat ik dan een iets zwaardere loodkop kon gebruiken. Frank zat met een eigenbouw hengel die ik heb gemaakt en met een Berkley Ripple evx 10-30 gram dit is echt een topper onder de vertikaal hengels want wat een gevoel zit daar in.
Toen eenmaal alles klaar was konden we beginnen en mij shad had de bodem nog niet geraakt of ik kreeg al een aanbeet waar ik mij helemaal kapot van schrok omdat ik het nog niet verwacht had. Helaas reageerde ik niet alert en werd de aanbeet niet verzilverd. Die schele deed het beter want korte tijd later was hij aan de beurt en die hing wel, een mooie vis van tegen de 60cm verscheen aan de oppervlakte en kon onthaakt worden. Na een aantal stekken afgevist te hebben stond de teller al weer aardig in de dubbele cijfers alleen bleven de grote vissen vandaag een beetje uit, dat wil niet zeggen dat we geen mooie vissen vingen hoor want de kleinste waren zo rond de 55cm dus dat zijn gewoon keurige vissen alleen viste we op een manier waar je de echte grote kon verwachten maar helaas bleven die uit.
De meeste vissen werden weer vertikaal gevangen op ondiep water waarbij de Berkley Flex shad zwaar favoriet was en dan in de witte variant. Het klinkt misschien cliché maar ik vis bijna alleen nog maar met shads uit het purefishing pakket omdat het assortiment op dit moment best groot is en de vangkracht enorm. Frank wil nog wel eens regelmatig wisselen en na een uur of 4 vissen ziet zijn plekje achterin de boot er dan ook als volgt uit.
Zelf heb ik niet zo erg veel met dat wisselen en vertrouw ik echt op hetgeen ik gevangen heb, als ik weet dat ik er eerder al op gevangen heb waarom zouden ze dat dan nu ineens niet doen. Ik geloof zelf meer in het veranderen van techniek zoals harder tikken of juist zachter maar ook het varen kun je mee variëren of net weer even iets dieper terug gaan als de zon wat feller wordt. Allemaal dingen waar je dus rekening mee moet houden. Zo tegen het einde van de dag begon de stroming ietsje minder te worden en liepen ook de aanbeten weer wat terug, klagen mochten we al niet meer want we stonden inmiddels alweer op een leuk aantal snoekbaarzen. Nu bleek echter dat er werpend nog wel een visje te vangen viel en dus werd er weer snel over geschakeld zodat we op deze manier nog wat vissen wisten te vangen met weer een paar mooie zestigers erbij.
Na nog een leuk aantal vissen te hebben gevangen op erg ondiep water liep de dag alweer ten einde. Voor ons is het heel simpel, we gaan er vroeg op omdat het vaak in de middag een beetje stil valt dan vissen we lekker door tot een uur of drie zodat we wel gewoon onze uren pakken en dan is het mooi geweest. We hebben dan een hoop lol gehad en onze vissen gevangen daarnaast zijn vooral de uren in de ochtend het meest interessant en daar focus ik mij dan ook op.
Het was weer een mooie dag en ik heb me weer super vermaakt, die spanning dat er zo een kneiter op kan duiken blijft toch altijd een mooi idee.
Tot de volgende keer,
Daan
Kijk voor meer info en verhalen op het blog van Daan Verbruggen
De jaren voor de Tweede Wereld Oorlog. Een blik in het boekje “Hengelen in de praktijk” van C.Misset uit 1930, levert op snoekgebied weinig nieuws op en we komen ook geen kunstaas tegen. Vermeldenswaardig is misschien dat men leest dat “zowel de snoekdreg als het tjoekvischje tot de verboden vischtuigen behooren. ”Dit omdat deze zijn ingericht om de vis te verwonden.
Tekst en foto’s: Jan Eggers
In het boekje “Handleiding voor den Hengelaar” van H. Slijper uit 1933 komen we alleen maar informatie over het vissen met het aasvisje en de kikker en dan vooral in de polders.
Interessant is de opmerking dat: “het visschen met de dreg of driepuntige haak geen enkel voordeel biedt, doch wel enkele nadeelen.” De reden waarom is ook bekend. De auteur is van mening dat een fleurhaak tijdens het slikken van het aasvisje gemakkelijker, en zonder de snoek te prikken waardoor deze de aasvis los laat, naar binnen gaat dan een dreg. Gelukkig hebben we daarover nu een andere mening. De gesloten tijd voor snoek is nu van 16 Maart tot 31 Mei en op de Groote Rivieren is de hengel geaasd met visch ook nog van 1 Juni tot 31 October verboden. Het meest verwonderlijke is echter dat destijds er geen gesloten tijd vastgesteld was voor het vissen met de hengel geaasd met kunstaas in de Maas in Limburg. Of dit doelbewust gedaan was of een echte ‘maas’ in de wet was, weet ik helaas niet.
Dat in deze periode van economische malaise de gevangen snoeken een welkome aanvulling waren op het karige menu, kan men gevoeglijk aannemen. Wat bij het snuffelen in de visbladen en boeken uit de dertiger jaren ook steeds weer opvalt, is de tegenstellingen tussen sport en beroep. En als ik de discussies van de laatste jaren over het verzoek van het beroep om weer meer op schubvis te mogen vissen in ogenschouw neem, dan is er ook op dat punt nog niet veel veranderd. Men blijft elkaar nog te vaak als concurrenten zien, een opvatting waar uw schrijver een heel andere mening over heeft. Dat snoek in die tijd voor de beroepsvissers van wezenlijk belang was, wijzen de kale cijfers uit.
In de periode van 1920 tot 1936 werd er jaarlijks tussen de 400.000 tot 560.000 kilo snoek geëxporteerd, vooral naar Frankrijk, en dat zijn toch heel wat snoeken..
Kort voor de oorlog komen de eerste discussies over de vangkracht van bepaald kunstaas en in het bijzonder van de Marionet-Swimmer. Je ziet dan al dat de levend aasvissers het maar niets vinden dat je een aanbeet krijgt en meteen moet aanslaan als je met kunstaas vist. Ze missen de spanning van het ondergaan van de dobber, het nog even wachten en dan aanslaan. Ze vinden het ook maar niets dat de snoek die een kunstaasje pakt, ‘meteen hangt’. Het stomste verwijt vinden de kunstaasvissers de opmerking dat ze met kunstaas de boel leeg vissen. Immers, daarin ligt dan toch de erkenning dat kunstaas beter vangt dan levend aas? Hele pagina’s vol werden er over dit thema geschreven en ik kreeg het vermoeden dat de vissers toen meer gemotiveerd waren om een briefje naar de redactie te sturen dan momenteel het geval is. Hoewel het vissen met kunstaas nog maar in de kinderschoenen stond, zag je al een scheiding komen in de gelederen der snoekvissers: vissers met levend aas en de meer modernere kunstaasvissers.
Wat zo’n Marionet-Swimmer destijds kostte? Je had ze voor snoek in 3 maten en daarvoor moest je dan respectievelijk 140, 160 en 175 centen neertellen. De vertegenwoordiging voor Nederland was in handen van de Fa. K. Snel, Prins Hendrikkade 8, Amsterdam. Juist ja, later werd deze zaak overgenomen door Jos Peeters, de vader van Henk Peeters.
Een andere bekende hengelsport zaak met een goed assortiment spullen voor de moderne snoekvisser die kort voor de Tweede Wereldoorlog met de spinhengel en kunstaas snoek wilde vangen, was de Fa. Sciarone in de Molenstraat 67 in Den Haag. Ik heb daar zo’n 25 jaar geleden nog vaak met publicist Cor van Beurden, die bij mij in de buurt kwam wonen, over gebabbeld omdat hij daar gewerkt heeft.
Zo langzamerhand zie je de eerste foto’s van grote snoeken in de visbladen komen en ook toen deed de verkapte reclame zijn werk al. Anders kan ik niet begrijpen waarom er onder een foto van een snoek van 10 pond vermeld staat dat deze vis aan een LUXOR rol en een LUXOR hengel van 220 cm die slechts 200 gram weegt, gevangen is.
Nog interessanter wordt het als je snoeken van 28 pond afgebeeld ziet of als vangstmelding zonder foto tegen komt. De 14 kilo snoek van M. Gloudie uit Rotterdam was slechts 110 cm lang maar wel zeer dik. Dat is ook best te begrijpen want hij werd op 1 maart vlak voor het afpaaien gevangen aan een klein voorntje. De snoek zelf smaakte goed, maar de 3250 gram kuit was niet te eten, aldus de gelukkige vanger.
Jammer dat er geen foto van de 132 cm lange en 28 pond zware snoek van de Hr. J. van H. uit Rijswijk genomen is. Ik had zo’n fotootje graag voor mijn verzameling Nederlandse snoeken boven de 130 cm gehad. Ik zie dat ik me teveel in details van grote snoeken ga verdiepen, het bloed kruipt waar het niet gaan kan, en laten we eens zien of er in de oorlogsjaren nog op snoek gevist werd en hoe.
We kunnen stellen dat de manier van snoeken tussen 1900 en 1940 praktisch dezelfde gebleven is, de uitzonderingen op de regel, zeg aanhangers van Dresselhuys, buiten beschouwing gelaten. Er kwamen weinig nieuwe materialen en vistechnieken die voor de gewone man, en bedenk ook dat er een grote crisis was in de 30er jaren, betaalbaar waren en met levend aas kon men zonder veel problemen altijd wel een snoekje vangen. Ook de uitwisseling van materiaal en technieken met het buitenland was minimaal en trouwens ook daar was het snoeken met levend aas de meest voorkomende manier van snoeken.
Een van de allerbelangrijkste nieuwtjes met een zeer grote invloed op de snoekvisserij in de tweede helft van de 20ste eeuw, stond begin 1940 in de hengelsportbladen. Welke hengelsportbladen? Piscator van het CNHV en De Nederlandsche Hengelsport van de AHB.
In een berichtje van een paar regels kon men lezen dat men in Amerika een nieuw soort lijn uitgevonden had en dat deze lijn veel op een lijn van echte zijde lijkt en ook alle goede eigenschappen daarvan heeft terwijl de prijs lager is. De handelsnaam van deze lijn is, en nu begrijpt men de importantie van dit bericht waarschijnlijk beter, ‘NYLON braided spinning line’. Het is de eerste aankondiging van de moderne nylon lijn die later het vissen met de werphengel en kunstaas een zeer positieve impuls zou geven.
Het is inmiddels 13 jaar geleden dat ik dit belangrijke nieuws over deze nieuwe lijn las en opschreef. Ik ben ook zeer nieuwsgierig of er al vissers waren die praktijkervaring met deze lijn hadden en of er hengelsportwinkeliers waren die er mee adverteerden. Daarom nog maar weer eens een paar uur gesnuffeld in oude ingebonden jaargangen van rond 1940 doch het woord nylon ben ik niet tegengekomen.
Wel weer veel verhalen over de grote tegenstellingen tussen de beroepsvissers en sportvissers waarover ik al eerder schreef. Ze betichten elkaar van het leegvissen van voorheen goede viswateren en dat wordt dan geïllustreerd met cijfer van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Zo lezen we dat er in 1931 en 1932 per jaar zo’n 500 000 kilo snoek geëxporteerd werd en in 1938 was dit nog maar 253 000 kg, de helft dus. Op de diverse afslagen bedroeg de gemiddelde prijs van een kilo snoek 38 cent. De beroepsvissers geven de sportvissers de schuld van deze terugloop. Ze zouden veel meer snoeken vangen en meenemen voor de pot. Ik geloof er niks van maar de lobby van het beroep tegen de sport werd al steviger en het resultaat lezen jullie in hoofdstuk 3.
Verder viel me op dat er minimaal advertenties in deze bladen staan alhoewel de concurrentie groot was want alleen al in Amsterdam waren er meer dan 15 hengelsportzaken.
Laat ik deze periode afsluiten met een opmerkelijk voorval: een lezer vond bij een bijt een dode reiger die met kop en hals in het alweer deels dichtgevroren water van de bijt zat. Hij trok de reiger uit het wak en trok ook een dode snoek mee die de kop van de reiger vrij diep geslikt had en hem niet meer los kreeg. De verklaring was dat de reiger net een voorntje wilde pakken en de snoek hetzelfde idee had en zo de kop van onze gevederde vriend pakte. Helaas geen foto hiervan, mobiele telefoons en handige digitale camera’s waren er toen nog niet.
Roofblei liefhebbers en (snoek)baarshunters opgelet! De Bobcat van Strike Pro, een tweedelige drijvende plug, gebouwd volgens Strike Pro’s gepatenteerde ‘fietskettingsysteem’, is één van de best bewaarde geheimen van specialisten die keer op keer meer vangen dan de gemiddelde kunstaasvisser…
De zeer realistische zwembeweging en het verleidelijke uiterlijk zorgen voor een onweerstaanbare aantrekkingskracht op de meeste roofvissen. In de praktijk is reeds menigmaal gebleken dat de Bobcat zelfs passieve vis weet te triggeren, met een felle aanbeet als gevolg. De twee venijnig scherpe VMC dreggen aan het 9 cm lange plugje helpen je de zwaarste dril toch een goed einde te brengen.