In de voorgaande artikelen heb ik de situatie in snoekend Nederland van 1900 tot 4 januari 1975, de datum waarop de NVVS werd opgericht, onder de loep genomen. In de laatste hoofdstukken wil ik de snoekgeschiedenis van de laatste 38 jaar de revue laten passeren. Een periode waarin voor de snoekvissers, naar mijn bescheiden mening, meer veranderde dan in de voorafgaande 75 jaar van de 20ste eeuw. Denk maar eens aan zaken zoals de discussie over de levende aasvis, de oprichting van de Snoekstudiegroep, de introductie van heel veel nieuw kunstaas, nieuwe vistechnieken en niet te vergeten het groeiende besef dat je gevangen snoek goed moet behandelen en weer terugzetten. Het is de periode waarin de snoek en het snoekvissen veel meer aandacht kreeg dan in de decennia daarvoor. En laten we ook niet vergeten dat door het actief biologisch beheer, de snoek een belangrijke rol kreeg toebedeeld om de verbraseming tegen te gaan. Kortom, er zijn vele interessante zaken te vertellen over de en het snoeken in de laatste decennia.
Tekst en foto’s Jan Eggers.
De NVVS: een overkoepelend orgaan met 21 federaties die de regels vaststellen.
De roep om een soort KNVB voor de hengelsport kon je al vele jaren lezen in de diverse hengelsportbladen en horen op de jaarvergaderingen van grote en kleine visclubs. Er zijn vele uren vergaderen, lobbyen en noem maar op voorbij gegaan voordat op 4 januari 1975 de NVVS, bestaande uit 21 Hengelsportfederaties, eindelijk werd opgericht. Deze federaties waren de eigenlijke leden en per regio konden hengelsportverenigingen hiervan lid worden. Dat deden de meeste verenigingen maar niet allemaal, doch later sloten steeds meer clubs zich aan omdat ze de voordelen er van in zagen. Laat ik me beperken tot de gang van zaken in de bovenste helft van Noord-Holland waar HSF “De Noordkop” de belangen van de vele visclubs in dit water- en ook snoekrijke gebied beheerde. Eind 70er jaren werd ik bestuurslid van deze federatie en was ik voorzitter van de federatieve jeugdcie. Maar ook voelde ik me zeer betrokken bij het beleid van de snoekvisserij en was ik een tegenstander van het onbeperkt oogsten, zeg maar rustig de kop in slaan, van gevangen snoek. In de gebieden waar de federatie de visrechten bezat, meestal waren de rechten voor de schubvis, dus ook de snoek, voor de sport en die van de aal voor het beroep, kon de federatie ook de regels vaststellen.
Voor veel federatiewater zoals de polders Het Grootslag, Vier Noorderkoggen en De Drieban werd al snel een limiet van 2 snoeken per persoon per dag ingesteld. Nog weer wat later werd dat een snoek per dag maar dat was een lachertje en oncontroleerbaar. Wat was er nu gemakkelijker dan een snoek doden, hem in de kofferbak leggen, naar huis te rijden of naar de visgroothandel waar men grif een paar gulden per pond betaalde? Men viste toen niet op snoek maar op guldens. Bij toeval vond een controlerende instantie bij een stroper een soort kasboek waarin alle snoekvangsten en opbrengsten genoteerd waren en dit werd doorgespeeld naar de federatie. Gezien de grote hoeveelheid dode snoek kwam kort daarna het voorstel op de ledenvergadering om het meenemen van snoek uit federatie water voor een jaar te verbieden. Waarom maar 1 jaar? Zal ik vertellen.
De grootste tegenstanders van dit meeneemverbod waren..???? de wedstrijdvissers. Ze waren bang dat de snoek al hun voorn en brasem zouden opvreten, doch na een jaar merkten ze totaal geen verschil en werd de termijn eerst stilzwijgend verlengd en vervolgens kwam er een definitief meeneemverbod van snoek in eerst de federatie wateren in De Noordkop en later in vele clubwateren. Nu vinden we het heel normaal dat snoek teruggezet dient te worden. Door deze regel kan men nu ook veel consequenter controleren en zonder te discrimineren durf ik te schrijven dat snoekvissers uit voormalige Oostblok landen nog wel eens zondigen tegen deze voorschriften.
Het plezierige gevolg van dit snoek meeneemverbod was dat de poldersnoek nog steeds groter werd. In de 70er jaren was een snoek van net een meter nog vrij zeldzaam en het duurde diverse jaren tot de meldingen van 110 cm exemplaren kwamen. Nog weer wat later ving ik er zelf een van 117 cm en een Belgische kennis een van 120 cm. Voor zover ik nu weet is de grootste snoek uit West-Friesland een exemplaar van 126 cm uit de Vier Noorder Koggen.
Een ander groot pluspunt van de federatie, die door diverse fusies inmiddels is uitgegroeid tot de grote federatie Sportvisserij MidWest Nederland, is het ontwikkelen van de z.g. federatie vergunning later ook wel POS vergunning genoemd. Een vergunning waarmee je als snoekvisser in het merendeel van de wateren in Noord-Holland mocht snoeken. Steeds meer waterbeherende clubs brachten hun viswater in en ook kwamen er meer uniforme regels. Was het zo dat je in het viswater van de ene club wel met kunstaas met dreg mocht vissen en bij een andere club niet. Mocht je bij club A pas op 1 september met de speciale hengel op snoek vissen en 2 km verder in het water van club B al op 1 juli, dan werkte dat misverstanden in de hand, om het maar eens netjes te zeggen. Men heeft op dit gebied een grote sanering doorgevoerd en alle regels en uitzonderingen zoveel mogelijk gelijk gemaakt aan de landelijke regels. Dat werd tijd ook want je moest een jurist zijn om alles te begrijpen. Na de sportvisakte en viskaart hebben we nu de VISpas en langzaam maar zeker gaan we naar een nationaal document toe waarmee we in heel Nederland mogen vissen. Al met al was de oprichting van de NVVS een belangrijke gebeurtenis voor de snoekvissers. Er gebeurden echter nog meer snoekgerelateerde zaken en laten we daar eens naar kijken.
Zuinig zijn op snoek!?
Voor de noodzakelijke informatie over de voorgaande 75 jaar heb ik gesnuffeld in oude boeken en jaargangen van de hengelsportbladen die er mondjesmaat verschenen. Zou ik alle maandbladen, boeken en niet te vergeten videofilms op hengelsportgebied van deze laatste 38 jaren moeten bekijken om goed geïnformeerd op snoekgebied dit laatste artikel te schrijven, dan zouden de lezers nog minstens enkele maanden geduld moeten hebben. Er vond namelijk een soort explosie van visboeken en hengelsportbladen plaats, om van de 400 video’s en 250 DVD’s over sportvissen die ik momenteel bezit maar te zwijgen. Hier alle namen opnoemen heeft geen zin en eerlijk gezegd weet ik uit eigen praktijkervaring vrij aardig hoe het er op snoekgebied in Nederland in deze periode aan toe gegaan is.
Ik realiseer me nu dat er toen eigenlijk geen eensluidend snoekbeleid in ons land was en ook heden ten dage nog niet echt is. Zo is de ontwikkeling van het vissen met kunstaas in het westen, zeg maar de Randstad, veel sneller gegaan dan in de rest van Nederland. Dat was en is idem dito het geval met het beleid ten aanzien van het terugzetten of mogen meenemen van gevangen snoek door clubs en federaties. Gek genoeg is iedere federatie en visclub er eind 70 begin 80er jaren van overtuigd dat men zuinig met snoek moet zijn en men niet ongelimiteerd kan “oogsten” om maar eens een net woord voor het de kop in slaan te gebruiken. Door de vervuiling en eutrofiëring ging de snoekbiotoop al meer naar de knoppen en minder waterplanten betekende gewoonweg minder snoek. Je zag hoe verenigingen de kool en de geit probeerden te sparen door enerzijds de meertandige haak, dus fleur of dreg, te verbieden omdat dit snoeklevens zou sparen en anderzijds het niet aandurfden om vooral hun oudere leden tegen de haren in te strijken door een meeneemverbod voor snoek in te stellen. En als de leden van de visclub mopperden dat er te weinig snoek gevangen werd, dan bestelde men bij de OVB snel 10.000 snoekjes, zette die samen met de leden uit en dan was het gemopper weer even over. Dat dit uitzetten van jonge “pootsnoekjes”, een mooie naam, vaak letterlijk en figuurlijk geld in het water gooien was, daar stond niemand bij stil. De kennis van de gemiddelde hengelsportbestuurder over een goed visstandbeheer was niet groot en men nam zonder meer aan wat de OVB voorschreef.
Gelukkig was het de OVB zelf die ging uitzoeken wat het nuttige effect van dit uitzetten van kleine snoek nu wel was en ontdekte dat Moeder Natuur de hulp van die extra snoekjes niet nodig had. Voor een goede snoekstand was vooral de aanwezigheid van veel waterplanten, en die krijg je in gezond helder water, van levensbelang. Men ging zich dus veel meer op het herstel van de slechte biotoop voor snoek richten dan op het ongelimiteerd “snoekjes poten”.
Er kwamen meer praktijkgerichte onderzoeken naar snoek en hierbij wil ik vooral de naam van de OVB met snoekonderzoeker Map Grimm noemen. Er kwamen nu meer richtlijnen voor een doelmatig beheer van de snoekstand en het maar steeds opnieuw uitzetten van kleine snoekjes werd stukken minder. De snoek kreeg echter niet alleen aandacht van de biologen en visstandbeheerders, hij mocht zich ook verheugen in een toenemende aandacht van de vissers.
Meer haken, minder problemen!
Omdat er eind 70er en begin 80er jaren nog zeer veel met levend aas gevist werd, en destijds dus vooral met de enkele haak, sneuvelden er heel veel snoeken doordat ze die haak in hun slokdarm hadden zitten en de visser daardoor een excuus hadden die snoek uit zijn lijden te verlossen. Immers, wilde je snoek met een aasvisje met een enkele haak door de bek vangen, was je wel min of meer verplicht pas aan te slaan als het aasvisje gekeerd was. Dat bekent heel eenvoudig dat deze enkele haak als eerste richting maag ging met alle ellende van dien.
Ook al bleek uit een OVB onderzoek dat je bij een geslikte haak het beste de onderlijn zo dicht mogelijk bij de haak kon doorknippen, de realiteit was dat de vissers graag die haak van een paar centen terug wilden hebben en de snoek deze operatie vaak niet overleefde. Een oplossing zou het bevestigen van de haak bij de rugvin kunnen zijn, maar dan kon je de aasvis niet op een natuurlijke manier slepen. Nu was de oplossing voor dit probleem al minstens 100 jaar bekend want in oude, vooral Engelse, visboeken kwam je de nodige systemen met meerdere haken tegen. Takels noemen we zo’n systeem met meerdere haken en ze waren in Engeland vooral populair bij het vissen met dood aas. Het grote voordeel van deze takels voor zowel dood – als levend aas is het feit dat je nu binnen 10 seconden na de aanbeet kon aanslaan en praktisch altijd de snoek voor in de bek haakte en dus de snoeken zonder veel problemen kon onthaken en weer zonder beschadigingen kon terugzetten.
In Engeland was inmiddels ook de Pike Anglers Club opgericht. Ondergetekende had de eer om in het begin van de jaren 80 in contact te komen met oprichters en bestuursleden van deze PAC, te weten Fred Buller, Barrie Rickards, Neville Fickling, Martyn Page, Vic Bellars en John Watson. Dat kwam dan weer doordat ik Fred Buller was gaan helpen met het verzamelen van gegevens van snoeken boven de 18 kilo voor de Big Pike List in zijn nieuwe boek Pike and the Pike Angler. In die periode kreeg ik in Engeland de bijnaam The Pike Ferret, de snoeken fret, en Ad Swier tekende daar een passend logo bij. Van het een kwam het ander en ik raakte al heel snel overtuigd van de praktische voordelen van het vissen met een takel.
Verder was het zo dat ik na het bezoeken van enkele evenementen van de PAC van mening was dat een dergelijke organisatie ook in Nederland en België veel nut voor de snoek en de snoekvissers zou kunnen hebben. Die overtuiging werd begin maart 1984 omgezet in het oprichten van de SNB, Snoekstudiegroep Nederland – België en daar heb ik nog steeds geen spijt van. Een van de eerste praktische zaken die de SNB begon te promoten naast het terugzetten van snoek, was het snoeken met een takel met levend- en dood aas.
Voordoen hoe je op een heel eenvoudige manier zelf je takels kon maken en hoe er mee te vissen, vormden vele jaren lang de hoofdmoot van de praktische SNB voorlichting. Nu werd het mogelijk om binnen 10 seconden na de aanbeet aan te slaan en de snoek voor in de bek te haken en vervolgens te drillen en te landen. Er werd voorlichting gegeven over hoe je het beste snoek kon onthaken en onbeschadigd terugzetten zodat ze groter konden groeien. De SNB groeide ook, van ruim 100 enthousiastelingen in 1984 naar een zeer gezonde, nog steeds groeiende, vereniging met circa 2000 actieve leden in 2013. Een andere SNB taak in de 80er en 90er jaren was de clubbesturen er van te overtuigen dat het verbod op het gebruik van een meertandige haak opgeheven diende te worden.
Het snoeken met een takel, vermits op de juiste manier uitgevoerd, was voor de snoek veel minder problematisch dan het vissen met de enkele haak. Trouwens, het opheffen van dit verbod op de meertandige haak betekende niet dat nu iedereen met een takel moest gaan vissen. Nee, het gaf de snoekvissers die het goed met de snoek voor hadden, de mogelijkheid met deze ouderwets moderne takel te vissen. Gesteld werd dat het niet de soort haak is die maakt dat de snoek deze te diep in zijn slokdarm krijgt maar de mentaliteit van de visser. Vissers die persé een snoek willen doden en meenemen, laten die snoek zonder meer slikken, ook als ze met een takel vissen.
Naast deze activiteiten op takel- en terugzetgebied, was en is de SNB nog steeds zeer actief op het geven van voorlichting aan de jeugd op het gebied van de kunstaasvisserij. Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst en ze vinden het terugzetten van snoek, ook kanjers, de meest normale zaak van de wereld. Ja, die oude meeneem mentaliteit kent de jeugd niet. Gelukkig!!
Nog even een twee keer teruggezette kanjer: de Abu snoek
Begin 80er jaren begon ik dus met het verzamelen van informatie van snoeken zwaarder dan 16 kilo. Deze gegevens werden gebruikt in het nieuwe boek “Pike and the Pike Angler” van Fred Buller dat aan Hugh Falkus, Richard Walker en een zekere Jan Eggers opgedragen is.
De eerste Nederlandse snoek voor de Big Pike List in dit boek werd op 7 december 1979 door Ruud van Dort in Plas Vechten bij Utrecht gevangen aan Abu Atom lepel. Deze volvette dame was 128 cm lang en woog 17,5 kg en werd netjes teruggezet. Ruud won met deze snoek een Abu droomreis. In hetzelfde water ving Thijs Zwart op 23 februari 1982 een kanjer van 18,5 kg aan een 18 grams Abu Ellips lepel en won daarmee ook een Abu dream trip. Ik liet een jaar later de foto’s aan Neville Fickling zien die een wetenschappelijk onderzoek gedaan had naar het herkennen van snoeken aan de hand van de vlekken tekening. Hij bevestigde wat ik al vermoedde: het was dezelfde snoek die nu de bijnaam “de Abu snoek” kreeg. We zien dus dat terugzetten van snoek loont.
Jan Eggers